Wat me voor Anna innam, was dat ze twee weken eerder, in de nachttrein, op charmante wijze een patriottische Lviviaan tot zwijgen had gebracht.
Toen deelden we een coupe, nu leidde ze me door haar stad Charkov.
Daarbij hield ze parmantig de drie stukken kaas met lintje, die ik haar gegeven had, voor haar buik, zoals Russische vrouwen dat plegen te doen met de bloem die ze ontvangen van hun minnaar.
Bij de MacDonalds declameerde ze Poesjkin, waarvan ze bezwoer meer te houden dan van Sjevtsjenko. Ik gaf haar groot gelijk. Even verderop, in de achtertuinen van oude stadspaleizen rook ik voor het eerst de herfst.
We spraken over oorlog, het thema dat ons nu eenmaal op de lippen bestorven ligt. En al hadden we elkaar nog maar twee weken geleden ontmoet, toch hielden we dat vijf uur lang vol. Pas na de thee bleek dat haar dochter op Cambridge studeert.
Anna was op haar mooist, toen ze me op fluistertoon het geheim vertelde dat ik veel eerder had moeten horen, namelijk dat Oekraïne onafhankelijk moest blijven van Rusland, omdat Rusland op instorten staat. Na de val van de Sovjet-Unie zouden Oekraïners een tweede ineenstorting niet overleven.