Het was alles routine.
Het busje - blauw met een wit dak - draaide de binnenplaats van de school op. De wielen rolden over de krijttekeningen van de kinderen en kwamen tot staan naast de ondergrondse opslag van de school.
Wat er vervolgens achter de bus gebeurde kon ik niet zien. Maar na vijf minuten hoorde ik de klap van de schuifdeur. De motor ronkte weer en de bus reed langzaam achteruit; de chauffeur moest draaien om de neus weer richting uitgang te manoeuvreren. De bewaker van de school, een kleine dikke man, gaf daarbij lui wat aanwijzingen, maar toch schuurde de achterbumper van de bus tegen de muur van de school. Blijkbaar gaf dat niks.
Terwijl de bewaker de poort weer opende, stopte de chauffeur even om een papier van een vrouw in een witte jas aan te nemen - de directrice van de school? - en toeterde hij kort om zijn collega te waarschuwen, die weer net iets te lang met de onderwijzeres had staan babbelen.
Toen die zich op de bijrijderstoel had gewurmd, reed het busje het pleintje op dat naar de hoofdstraat leidde. De bewaker sloot het hek en slenterde weer terug richting de school.
Toen ontplofte de bom.